· 

Droog naar de overkant: over sloten springen (De Hoefslag)

Wendy Scholten en Blom's Alina
Wendy Scholten en Blom's Alina

Wendy publiceert regelmatig artikelen in De Hoefslag, waarbij ze vaak haar praktijkervaring combineert met tips en quotes van experts. Hierbij een artikel over sloten springen, gepubliceerd in oktober 2012.

 

Als landelijke ruiter kom je ‘m wel eens tegen, voor een Grand Prix ruiter is het bijna wekelijkse kost: het springen van een sloot. Voor sommige paarden een probleem, voor andere niet meer dan een flink uitgestrekte galopsprong. Topruiters Wout-Jan van der Schans en Jur Vrieling vertellen over hun ervaringen en geven tips hoe je een jong paard leert om over water te springen. Louis Konickx bekijkt de sloot vanachter zijn parcoursbouwersbril.

 

Het springen van een sloot, ook wel waterbak genoemd, kan een lastig onderdeel zijn van het springparcours. Als je paard er geen ervaring mee heeft en er ineens op concours mee geconfronteerd wordt, kun je op je vingers aftellen dat het niet altijd succesvol afloopt. Maar ook bij profi’s ontstaan er wel eens problemen. Paarden die weigeren, die de breedte niet halen of wat gespannen raken waardoor de hindernis er na lastig is om foutloos te springen.

 

In de internationale sport is het springen van de sloot er niet makkelijker op geworden door de jaren heen, maar dat heeft met de gehele parcoursbouw te maken. “Vroeger reed je vanuit een heel lange lijn naar een sloot en duurde het even voordat je bij de volgende hindernis kwam, maar tegenwoordig is het gehele parcours een stuk technischer geworden. En de sloot is daar een onderdeel van”, vertelt Wout-Jan van der Schans. “Doordat de hindernissen nu sneller op elkaar volgen, lijkt het alsof de sloot meer invloed heeft gekregen op het resultaat.”

 

Louis Konickx, gerenommeerd parcoursbouwer, zegt dat niet de sloot een moeilijke sprong moet zijn maar de hindernis erachter. “Als parcoursbouwer moet je de sloot zo maken dat een paard er eigenlijk geen fout op kan krijgen. Het is een breedtesprong, waarbij je de ruiter dwingt om voorwaarts te rijden en de galopsprong van het paard te verlengen. Door er een hindernis achter te zetten op een bepaald aantal galopsprongen, moet de ruiter weer voldoende controle hebben om de galopsprong te kunnen verkorten, tenzij ze besluiten om voorwaarts door te blijven galopperen met het risico dat het paard te vlak springt en een balk meepakt.”

 

In veel gevallen is de route van de sloot naar de volgende sprong puur een test of het paard wel goed aan de hulpen staat, maar hoe kom je over de sloot? Dat vergt training, die het liefst op vierjarige leeftijd van een springpaard al begint. Spelenderwijs is het motto van Jur Vrieling en Wout-Jan van der Schans. “Begin met een smal blauw zeiltje onder een steilsprong en spring daar een paar keer overheen, tot je paard het heel gewoon vindt worden. Doe dit regelmatig en leg het zeiltje steeds breder.”

 

“Een paard dat op deze manier vertrouwen heeft gekregen in het springen van een blauw zeiltje, heeft op latere leeftijd bijna geen slootproblemen”, vertelt Wout-Jan van der Schans. “Degene die er moeite mee hebben, zijn vaak oudere paarden die er op jonge leeftijd niet mee geconfronteerd zijn of paarden die iets vervelends hebben meegemaakt op de sloot. Met onzekere paarden moet je thuis vaak oefenen.” Een jong paard kun je de eerste keren ook achter een ervaren paard aan laten springen.

 

Op regionale concoursen wordt een sloot helaas zo weinig toegevoegd aan het springparcours dat veel landelijke ruiters er niet bij stil staan om dit in de training op te nemen. Ligt er uiteindelijk een waterbak in de ring, dan zijn ze er niet op voorbereid. “Je ziet dat sommige ruiters al bij de hindernis ervoor heel veel druk gaan opbouwen omdat ze anders bang zijn dat hun paard niet over het water springt. Maar met de intelligente paarden van tegenwoordig werkt dat averechts. Die gaan die spanning associëren met de sloot, waardoor ze er juist bang van kunnen worden”, vertelt Wout-Jan van der Schans.

 

Wout-Jan van der Schans vindt dat er op KNHS wedstrijden vaker een sloot moet liggen. Jur Vrieling prijst zich gelukkiger met de parcoursbouw in het noorden van het land. “Gelukkig hebben wij hier Eric van den Wijngaarden, die in de zomer vaak in de klasse L al een slootje neerlegt met een wit hekje of muurblokjes ervoor. Klein en makkelijk, wat de paarden vertrouwen geeft. Als ze een keer stoppen, dan maak ik me daar niet al te druk om. Ik heb graag een paard dat er iets kijkerig op is. Die zijn vaak voorzichtiger en blijven er later goed op springen.”


Trainingsfoutje vlak voor Londen

Hoe goed een paard op het hoogste niveau ook een sloot springt, een foutje is toch zo gemaakt. VDL Bubalu van Jur Vrieling stond bekend als een uitstekende slootspringer, maar uitgerekend op de Olympische Spelen stapte hij twee keer op het lint erachter. Een desillusie voor Jur Vrieling. “De eerste keer reed ik er wat te lang en groot heen, te weinig vanuit het onderbeen ondersteund. De tweede keer zat ik voor m’n gevoel goed, maar lukte het opnieuw niet. Achteraf heeft dat misschien met de voorbereiding te maken. Ik had thuis een sloot geoefend met een wat hogere steil erboven, zodat hij goed omhoog zou springen. Maar misschien had ik het te hoog gemaakt. Als een paard te hoog springt, springt het automatisch te weinig naar voren en dat gebeurde in Londen.”

 

Op lint springen moeilijk af te leren

Wout-Jan van der Schans werd in het verleden opgesteld voor de landenwedstrijden met een fantastisch springende hengst. Alleen had hij één probleem: de hengst had watervrees. Vermoedelijk door een slechte ervaring op de sloot toen hij jonger was. Het gebeurde meer dan eens dat hij op de sloot te hoog sprong, de rek niet pakte, een voet in het water zette of in de landing één voorbeen terugzette op het lint. Het kostte de ruiter veel hoofdbrekens. “Het was een heikel punt. Na de sloot was hij door de spanning vaak heel sterk, waardoor er daarna nog een fout ontstond. Met dit paard heb ik thuis heel veel sloten gesprongen. Maar het is heel moeilijk om een paard te leren dat hij niet op het lint mag landen. Zij denken dat ze het goed doen als ze de overkant halen. Ik bouwde thuis een steiltje over de sloot en zette die steeds verder naar achteren, zodat het paard leerde om te rekken.”

 


‘Ook de bodembedekkers worden steeds vaker vergeten’

‘Een sloot maakt een Grand Prix parcours compleet’, zegt parcoursbouwer Louis Konickx, die er regelmatig mee werkt. “Het is een test of het paard het lef heeft om erover te springen. Bij paarden tot zeven of acht jaar probeer ik altijd een steil, iets voor het midden boven de sloot te zetten, zodat ze mooi in de parabool blijven springen. Het is belangrijk dat een sloot op landelijke concoursen fijn aan te rijden is. Dat de paarden het water vroeg genoeg zien en dat de sloot een breed front heeft zodat ze er niet snel langs kijken.”

Louis Konickx beaamt dat er op landelijke concoursen te weinig aandacht aan wordt gegeven. “Het is best wat werk om een sloot neer te leggen. Niet iedereen beschikt erover, zelfs de KNHS zelf niet merkte ik dit jaar op de kampioenschappen, of de mensen zijn laks. Leg dan een blauw zeil onder een sprong.”

 

Experimenteren op CHIO Rotterdam

Paarden springen een sloot op een zandbodem slechter dan op een grasbodem. Een veelgehoorde stelling, klopt dat? Louis Konickx heeft daar een visie op. “Tegenwoordig werken we steeds vaker met zandpiste en die bodems zijn hooguit 15 centimeter dik Als je een sloot construeert, ligt de spiegel van het water vaak gelijk aan de oppervlakte van het zand. Paarden lijken daar minder ontzag voor te hebben dan voor een sloot die wat dieper in het gras gegraven ligt. De verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat een veulen in het begin misschien nog over een plasje springt. Maar ziet hij zijn moeder door een plas hollen, dan gaat hij het ook doen. Een vlakke sloot is eigenlijk niets anders dan een plas water. Daar breek je je nek niet op. Ik kwam hierover in gesprek met John Madden, echtgenoot van Beezie. Hij zei: je moet een sloot dieper leggen op een zandpiste. Dat wilde ik proberen tijdens CHIO Rotterdam. Ik heb een vrachtwagen zand laten komen en deze voor en achter de sloot laten kiepen, waardoor het water dieper kwam te liggen. Wat schetst mijn verbazing? Er werden maar twee fouten op de sloot gemaakt, veel minder dan het jaar daarvoor! De paarden sprongen zichtbaar beter. Belangrijk bij een sloot is dat de paarden de bodem niet mogen zien. Heel logisch. Als je de bodem ziet, is het niet diep en hoef je er geen ontzag voor te hebben. Het moet dus op een diepte lijken. Dit soort details maken het verschil of er veel of weinig fouten op een sloot worden gemaakt.” 


TIPS:

 

JV: ‘Laat een jong paard spelenderwijs al kennis maken met het springen van een blauw zeiltje, dat je steeds verder uitrolt. Pak dit regelmatig mee in de training.’

 

JV: ‘Zet altijd een steilsprong boven een waterbakje of blauw zeil zodat je paard leert om naar boven te blijven springen’

 

JV: ‘Zorg bij het aanrijden van de sloot dat je continu verbinding houdt tussen hand en bit, dat je pas de laatste twee galopsprongen vergroot en het paard vanuit je onderbeen naar voren laat springen. Hij moet dus goed aan de hulpen staan, dat is puur dressuurwerk.’

 

WJvdS: ‘Probeer zo normaal mogelijk naar een sloot te rijden, alsof het een gewone hindernis is. Ga niet ineens heel veel meer druk creëren.”

 

WJvdS: ‘Springt je paard makkelijk over een sloot? Dan hoef je dit niet heel veel meer te oefenen. Ze moeten wat ontzag behouden. Pak de sloot wel een paar keer mee in de training voordat het buitenseizoen begint.’

 

LK: ‘Als je in de training een lage steilsprong over de sloot bouwt, kun je deze ook schuin over de sloot zetten. Eén staander aan de voorkant van de sloot en de andere aan de achterkant. De info die de schuine paal geeft is voor een paard vaak heel prettig. Hij ziet daardoor de diepte.’